Hoop (pas morgen is het Kerstmis)


Hier zijn we dan aanbeland
in het putje van de winter.
De dagen zijn heel kort.

Kortere zijn er niet.

De lucht is grijs
en de bomen zien er
naakt uit.
Tenger
kwetsbaar
en onbetekenend.

Vooral dat;
onbetekenend.

Ze doen me
onwillekeurig
denken
aan onscherpe foto’s
van uitgemergelde joden
in Auschwitz.

Verslagen en vernederd.
Doelloos wachtend
op de bevrijding,
schijnbaar
zonder hoop
dat die ooit zal komen.

Maar toch levend
en behoedzaam ademend.
Het bloed
blijft stromen
door de aderen
en het hart
blijft pompen.
Stil en onzichtbaar
in het naakte lijf.
Alsof het er op vertrouwt
dat de lente zal komen,
maar het aan niemand
durft te tonen.

De lente komt altijd.
Dat heb jij mij ooit verteld
- niet lang nadat Nina was gestorven-
en daar klamp ik me
nu al een hele tijd
aan vast.

En dan zie ik 
twee meesjes spelen
op de takken 
van de kale oude appelboom.
Ik hoor ze tjirpen
en ik denk aan de lente.
De boom zal wellicht
binnen een paar maanden
weer witte bloempjes bloeien
en daarna vruchten dragen.
Appelen 
die te zuur zijn 
om zo te eten,
maar toch lekker 
voor appeltaart 
of compote.

Het is misschien
te vroeg
om daar nu 
aan te denken.
Pas morgen 
is het
Kerstmis.

Het juiste woord

Ik herinner het me nog
jaren terug
in de klas.

De meester
legde er de nadruk op:
we moesten ABN spreken.
Algemeen Beschaafd Nederlands.
Later zou men zeggen
AN
want men vond het woord beschaafd
niet zo beschaafd
denk ik.

We mochten niet zeggen
“ik ga pissen.”
We moesten zeggen
“ik ga plassen.”

Daar is het gezeik begonnen.  
(Dat is een grapje.)

Zeg niet
hondenstront,
maar
hondenpoep.
Zeg niet
bic,
maar
balpen.
Zeg niet
appelsien,
maar
sinaasappel.
Zeg niet
Sidonie,
maar
Sidonia.
Zeg niet
banaan,
maar
Chiquita
(Dat laatste is een grapje.)

De boodschap van de meester
was duidelijk;
we moesten
op onze woorden letten,
en het juiste woord gebruiken.

Nu jaren later,
moeten we dat
nog steeds doen.
Meer en meer zelfs.
Het juiste woord gebruiken.
We moeten zorgen
dat we niemand te kwetsen
(zeg niet: in het gat te bijten)
en respect te tonen
voor iedereen.
Respect voor zwarten
(zeg niet neger),
voor allochtonen
(zeg niet gastarbeider)
voor homo’s
(zeg niet janet).
Ook
voor psychiatrische patiënten
(zeg niet zot of gek)
enzovoort.
Dat is respect tonen,
zo houdt men ons voor,
het juiste woord
gebruiken,
en niet het foute.

Maar is het meer
dan het opsmukken
van een façade?
In het Engels zouden ze het
misschien window dressing noemen.
En in het Frans?
Misschien habillage de fenêtre.
Je ne sais pas.

Alsof je
door het juiste woord
te gebruiken
de pijn uit de wereld
kan helpen
en met taal
terug recht kan maken
wat in het echt eigenlijk
helemaal krom is.

Zoals bijvoorbeeld
in Amerika
waar op de radio
de fucks worden weg gebiept
die sommigen
als ware het komma’s
gebruiken in elke zin.
En niemand zegt
in Amerika
nog neger
tegen een zwarte.
Ze zeggen zelfs
niet meer zwarte
tegen een zwarte,
maar wel African-American.
Maar ondertussen
zitten er wel
een pak meer zwarten
in de dodencel
-die ze death row noemen-
dan blanken,
terwijl de zwarten toch
niet meer dan 13%
van de Amerikaanse bevolking
uitmaken.

En ik zit hier in dit hospitaal
(zeg niet zothuis of gesticht).
Ik krijg dagelijks pillen
en de dokter gaf me
de diagnose schizofrenie.
Ik begreep uit zijn uitleg
dat dat
het juiste woord is
om mij mee aan te duiden.

Dus ik ben nu
een psychiatrische patiënt
met schizofrenie,
en het is misschien fijn
dat ze mij niet gek 
of zot noemen
maar ik sta nog steeds
hier aan de kant;
terwijl het leven zich
daar afspeelt.

Het leven


Het leven
is eigenlijk
niet eerlijk.

Je doet je best,
je leven lang,
maar uiteindelijk
heeft het geen belang.

Het loopt
voor niemand
goed af.

Hoe je je best
ook hebt gedaan...
je gaat er aan.

Die dag


Het was gisteren
vrijdag de 13de.
En er is niets gebeurd.
Geen ramp
of ongeval
noch tegenslag
van welke aard dan ook.
Ik heb wellicht
geluk gehad. 

Deze keer.

Ik houd mijn hart vast
voor volgende keer.

De volgende
vrijdag de 13de
is over 26 weken.
Misschien zal dat
de dag zijn
waarop ik de straf krijg
die ik verdien.

Want die dag komt.
Dat weet ik zeker.

Zo dicht mogelijk

En de dokter zei
Het is zeer ernstig.
Het lijkt er op dat
de chemo
bij hem
niet aanslaat.

Mijn vrouw begon te wenen.

Ik vroeg de dokter
Kan hij nog genezen?
Hij keek naar mijn vrouw
en zei
Ik haal de psychologe
er even bij.

De dokter verdween
en kwam even later terug
met een jonge psychologe,
nauwelijks ouder
dan onze zoon
die in het gevecht 
met een hersentumor
ten onder 
aan het gaan was.

De psychologe zei
Ja, het is ernstig.
De tumor
zal hem wellicht
fataal worden.

Ik keek naar mijn vrouw.
De tranen liepen
over haar wangen.
Haar schouders schokten
terwijl ze met haar zakdoek
probeerde haar gezicht
te drogen.
Ik aarzelde even,
maar ik wilde het weten.
Ik vroeg
hoe lang
heeft hij nog
te leven?

Toen zei de dokter,
met een knikje
naar de psychologe,
Ik laat jullie nu even
om dit samen te bespreken.
En weg was hij.
Ik denk dat
de tranen van mijn vrouw
hem te zwaar waren.

Onze zoon
is nu begraven,
en er zijn
sinds dat gesprek
in het ziekenhuis
nog veel tranen gevloeid.
Soms denk ik terug
aan die arts
die bang was
voor de tranen 
van mijn vrouw
en wegvluchtte.
De gelukzak,
heb ik wel eens gedacht,
dat hij kan wegvluchten
van te veel verdriet.

Het is gewoon
te veel verdriet.
Het mijne,
en het hare erbij.
Te veel verdriet.
Ik krijg dat allemaal
niet weggeslikt.

Ja, soms
als ik haar
weer in tranen zie,
voel ik de neiging
te vluchten,
maar ik blijf
natuurlijk
bij haar.

Natuurlijk
blijf ik.
Zo dicht mogelijk.

De Pif Poef Paf Blues


In d’eetzaal van het rusthuis
zag ik mijn opa zitten.
Iedereen was vroom en stil;
ze waren aan het bidden.

Die stoel naast mij is vrij, zei hij,
Ge moet niet blijven staan.
'n beroerte velde de Lucien.
‘t Was zijn beurt om te gaan.

D'ambulance kwam 'm halen
en verdween dan weer vlug.
We wachten onze beurt af.
Wie ze halen komt niet terug.