De Pif Poef Paf Blues


In d’eetzaal van het rusthuis
zag ik mijn opa zitten.
Iedereen was vroom en stil;
ze waren aan het bidden.

Die stoel naast mij is vrij, zei hij,
Ge moet niet blijven staan.
'n beroerte velde de Lucien.
‘t Was zijn beurt om te gaan.

D'ambulance kwam 'm halen
en verdween dan weer vlug.
We wachten onze beurt af.
Wie ze halen komt niet terug.

Mijn man

Soms zie ik hem staan
en dan smelt mijn hart
en voel ik een tinteling
in heel mijn lijf.
Hij ziet er goed uit
in het zwart
en in het donker grijs.

Liefst donker dus.
Of wit.
In een wit hemd
is hij onweerstaanbaar.

Dan weet ik het zeker.
Hij is de man voor mij,
en ik zie hem graag.

Maar soms ...

Soms zie ik hem staan
en denk ik
hoe raar
dat ik
met die man
mijn leven deel.