Het komt goed (hoop ik)


Toen ik vanmorgen wakker werd
herinnerde ik me mijn droom.
Ik zat op het balkon
in een mooi lang kleed,
mijn haren in twee vlechten,
en ik was druiven aan het eten.
Het was zomer
en warm weer.
zoals nu. 

Plots was er een engel,
in een wit gewaad
met twee vleugels
met mooie witte veren.
De engel keek me zacht aan.
Alsof of hij alles wist
en alles begreep.

Het komt goed zei de engel
Het komt goed.
En ik voelde een rust
en een vreugde
die deugd deed.
Deugd.

Dat is ook wat mama steeds zegt;
dat het wel goed komt.
Telkens opnieuw herhaalt ze het.
Het komt goed.

Maar ze weet het niet natuurlijk,
want ik heb haar niet alles verteld
over wat er is gebeurd.
Ze weet niet precies
wat ze met me deden.

Toch niet in alle details.

Ik heb haar ook niet verteld
over hoe ik me voelde. 
Ik zweeg over de pijn
en over de vernedering.
En ik zei haar ook niets
over de schrik die ik had
dat ik het niet zou overleven;
vooral dat.

En ook de vernedering.
Ja, de vernedering.

Je bent dus niets
als ze dat met je doen.
Niets.
Ze pakken niet alleen je lijf af.
Ze pakken alles.
Alles.

Als ik er aan terugdenk...

Ik zie de beelden;
Zwart/wit
Korrelig.
Schokkerig.

De grote...
Hij heeft
geen woord
gezegd.
Hij stonk
naar look.
Maar
de kleine...
dat was
de ergste.
Ik kon
niets doen.
Hij had me
eerst geslagen
en dan
vastgebonden
en uitgekleed.
Of beter,
hij heeft
de kleren
van mijn lijf
gesneden
met een broodmes-
met een broodmes.
Hij zei
ik doe met jou
wat ik wil.
Als je pijn hebt
is dat
omdat ik dat wil.
Hij grijnsde.
En als je morgen
nog ademt,
is dat ook
omdat ik
dat heb beslist.
Hij lachte
naar de grote
en zei
We zullen wel zien,
Hij knipoogde
naar de grote
en hij herhaalde,
we zullen wel zien.

Neen,
dat weet mama allemaal niet.
Ze moet ook niet alles weten.
Dat is beter voor haar.
En het is ook voor mij beter
te doen alsof
het allemaal zo erg niet was.
Te doen alsof
ik niet nog steeds pijn heb,
Te doen alsof
ik niet nog steeds doodsbang ben
wanneer ik alleen ben,
en te doen alsof
ik mezelf niet elke nacht
in slaap ween.
Elke nacht.

Mama zegt
dat het goed komt.
Ik ben blij dat ze dat zegt,
want het stelt me gerust
dat ik niet alleen ben,
en dat ze bij me is.
Maar ik weet niet
of ze het zelf wel gelooft.
Ik denk dat ze eigenlijk bang is
dat het nooit meer goed komt.
En zelf besef ik ook wel;
het wordt nooit meer als tevoren.
Nooit meer.

Toen ik vanmorgen opstond
vond ik in de hoek van mijn slaapkamer
een witte veer.
Een grote.
Ik weet niet hoe die daar komt.
Wellicht van een vogel
-ik had vannacht mijn raam laten open staan-
maar die veer is erg groot
en zo wit.
Te groot en te wit
voor een duif.
Hoe dan ook,
de veer geeft me hoop.
Ja, ze geeft me hoop.

Maar of het echt goed komt?
Ik weet het niet.
We zullen wel zien.

Over wat pijn doet en ongeneselijk is


Het was een pijnlijke ervaring
die ik me gelukkig
vaak niet herinner,
maar soms wel
en dan besef ik hoe
deze ervaring
mij heeft getekend
en gemaakt 
tot wie ik ben.

De laatste avond
met mijn moeder...
We keken samen
naar de tv
maar ik kon me
niet concentreren
op het scherm,
en ik hield mijn moeder 
in het oog.

Ze zat in de zetel 
naast mijn pa.
Ze had holle ogen
en ze was niet meer
van deze wereld.
Ik ben radeloos.
prevelde ze zacht,
tegen niemand
in het bijzonder.
Ik vermoedde
dat ze weer
had gedronken,
maar ik zag
dat het meer was
dan alcohol alleen.

Ik keek
naar mijn pa.
Ik wachtte tot
hij iets zou doen.
Maar hij zat daar maar
keek naar de film
en deed niets,
alsof hij
het niet gewaar werd
wat er stond te gebeuren.
Het was lang stil.
Dan richtte hij zich
tot mij en zei
Het is tijd om te gaan slapen,
jongen,
Ik begreep niet
dat hij niet zag
wat er stond te gebeuren.
Hij zag
dat ik aarzelde.
Ga maar gauw naar boven
zei hij

Ik ging naar boven.
Maar ik geraakte niet in slaap.
Mijn gespitste oren
maakten dat onmogelijk.
Ik wachtte bang af
in mijn bed.
En later die avond
hoorde ik de knal.

Ik ging naar haar kamer,
alsof ik wist dat ze daar zou zijn.
Ze lag dood op haar bed
in haar trouwkleed.
Het geweer lag naast haar.
Het leek geënsceneerd
voor een foto
of zo.
Ik keek lang naar haar
zonder iets te zeggen.
Haar gezicht
zag er vredig uit,
ook al was haar kapsel
een bloederige brij.
En dan natuurlijk
achter haar...
het bloed op de lakens
en op de muur.

Dan riep ik op mijn pa
maar er kwam geen reactie.
De stilte echode 
door het huis.
Ik besefte
dat ik alleen was.

Hij was er niet.

Ik ben terug
in mijn bed gekropen.
En ik heb in stilte gehuild.
Tegen de ochtend
is mijn pa thuisgekomen.
Hij heeft de politie gebeld.

Zo heb ik geleerd
wat het belangrijkste
in het leven is.
Er zijn.

Er zijn
en samen
met diegenen
die je graag ziet
zo goed mogelijk
verdragen
wat pijn doet
en ongeneselijk is.

Ik sta hier nu
in het moederhuis.
Onze zoon is pas geboren.
Ik ben trots op mijn vrouw
die het kind heeft gedragen
en gebaard.
En ik ben trots op mezelf
want ik was er bij
toen mijn vrouw
bang was
en pijn had.

Ik was er.

Zo een vader wil ik zijn.

❤️


We zijn al lang een paar
en we voelen 
dat we horen bij elkaar.
Onze zielen zijn verbonden
en onze harten kloppen samen.

We ademen
samen in.
En als zij uitademt,
doe ik dat ook.
Als ze wakker ligt
kan ik ook niet slapen.
En wanneer ze slaapt
als een roos,
kan je er donder op zeggen,
er liggen twee rozen
in ons bed. 
Dichtbijéén.
En deze nacht
had zij een nachtmerrie
en ik werd meteen wakker.
ik nam haar
in mijn armen
en dat joeg
de monsters weg.
Toen ze vanmorgen wakker werd
kon ze zich niet herinneren
dat ze bang was geweest.

Ik heb altijd gedacht
kom maar af
regen,
en wind
en storm.
Zij en ik
zullen je verdragen. 
Samen zullen we
nat worden,
en beschutting zoeken.
Vanuit onze schuilplaats
zullen we
naar de regen
kijken,
en in elkaars armen
zullen we ons warmen.

Heel ons leven
hebben we
het zo gedaan.

We hebben
onze kinderen opgevoed
en dat was niet altijd makkelijk
zeker niet...
Maar we deden het samen
en ondertussen zijn ze
volwassen geworden.
En als ze op bezoek komen
kunnen we
er van genieten
onze kinderen
bezig te zien
met hun partners
en hun kinderen.  
We kijken naar hen,
en dan kijken we
mekaar in de ogen,
en zonder woorden
zeggen we dan
tegen elkaar;
ik zie je graag,
en ik ben blij
dat ik mijn leven
met jou mag delen.
Enkel met een blik,
want we hebben daar
geen woorden voor nodig.

Het is een wonder
dat we elkaar hebben
gevonden
en we zijn God
dankbaar
dat we ons leven
samen mogen leven.
Het is een cadeau.
Echt een cadeau.

Maar
nu is ze ziek.
De dokter deelde
het ons gisteren mee.
Hij keek heel ernstig
en een beetje droef.
Een spierziekte.
zei hij.
Degeneratief.


Ik weet
wat dat betekent.
Ik heb het
bij haar moeder
gezien.
Ze zal geleidelijk aan
verlammen.
Eerst zal het lopen
moeilijk gaan.
Dan zal
een rolstoel
nodig zijn.
In het begin
zal ze daar nog zelf
mee kunnen rijden,
maar algauw zal ik
haar moeten duwen.

En uiteindelijk
zal haar hart
stoppen 
met 
kloppen.

Stilvallen.

Die gedachte beklemt me
en ik vraag mij af
of mijn hart
nog zal kunnen kloppen,
als het hare stil staat